De wondere wereld van GERRY DOBBELAER
Even waant men zich in een vergeten hoftuin in Italië waar de sfeer van de Renaissance intact is gebleven. De mensen dragen prachtige kledij en hebben een jeugdige uitstraling. Ze musiceren met cello’s en violen, zingen, observeren hun omgeving, vogels of het heelal.
Toch geven deze voorstellingen geen beeld van een ver verleden, ze behoren niet tot het 'genre historique’. In feite hangt er zelfs een wonderlijke onrealistische sfeer. Iets van verwachting. Alsof al die mensen een initiatieritueel ondergaan en zich ergens op voorbereiden. Verschillende motieven versterken die suggestie. Het nest, het ei en de vogel, die op verschillende schilderijen terugkomen, zijn tekenen van leven dat zich vernieuwt. Het masker dat sommige vrouwen vasthouden, de spiegel die zij elkaar voorhouden: het is reflectie in de dubbele zin van het woord. Vaak zien we een groep mensen waarvan er één een aparte positie inneemt, de aandacht op zich vestigt door houding, kleding of attributen, zoals de persoon met het blaadje op het hoofd in “Appel 1” of de centrale figuur in “Vrouwen in Toscaans landschap”. Ook hierdoor wordt de suggestie gewekt dat er iets bijzonders aan het gebeuren is. Wonderlijk tenslotte is de veelvuldige aanwezigheid van de pauw of de pauwenveer, vanouds een symbool van trots. In “De wereld verdeeld in pauw of kip” plaatst Dobbelaer het dier in contrast met een alledaagse kip, om de tegenstelling uit te beelden tussen echt en onecht, tussen natuurlijk en gekunsteld. In de oude kunst is de pauw echter tevens het symbool van onsterfelijkheid en opnieuw beginnen, want hij verliest elk jaar zijn veren om ze in de lente weer terug te krijgen. Ook deze betekenis past bij de suggestie die van veel werken uitgaat, namelijk die van bezinning op het leven. Zo zitten de werken van Dobbelaer vol met symbolen en toespelingen, ze roepen associaties en gevoelens op die het zien ervan tot een bijzondere belevenis maken. Het hele oeuvre lijkt zo een allegorie op het bestaan.
De ruimtevormgeving in het schilderij versterkt de indruk van een gesloten milieu, een poëtisch retraiteverblijf. De wereld waarin die mensen zich bewegen is tamelijk klein.
Ze staan dicht opeen, vaak in groepen, opgesloten tussen decors en coulissen. Achter hen meestal dat vreemde landschap van groene glooiingen, hompen weiland door heggen gescheiden. Soms is er een bos of water. Weidse leegten. Als er al een suggestie is van bewoning, dan hebben de bouwsels die men ziet toch iets onwerkelijks. Is dat de toekomst waar men zich op voorbereidt? In feite hebben zij er nauwelijks belangstelling voor. Of misschien durven ze er niet naar te kijken. Als een van hen de tocht in die onbekende wereld begint, zoals de cellist in “Briefgeheim gezongen”, dan loopt hij erbij als een banneling in niemandsland. De sleutel van de betekenis der achtergrond lijkt gegeven te worden in het symbool van de doolhof dat in enkele schilderijen terugkomt: het leven is een raadsel waar de deelnemers zoekend en tastend hun weg zullen moeten vinden.
Behalve de ruimte speelt ook de tijd een belangrijke rol, eigenlijk in dubbele zin. De spanning tussen middenplan en achtergrond is te vertalen in spanning tussen heden en toekomst. Tevens echter zijn de figuren in zich zelf gekeerd, alsof ze de tijd weigeren en verstild het unieke van het moment beleven.
Hoewel de toeschouwer vrij zicht heeft op de personages, voelt hij dat het een select gezelschap is waar hij geen deel van uitmaakt. Daarvoor is de sfeer te apart. De afstand wordt nog benadrukt door de opzet van het stuk. Vaak bevinden zich tussen de figuren en de toeschouwer transparante schermen of draperieën, zoals in “The touch and the balance” en “Andermans veren”. In “Dante en Beatrice” is dat een balustrade over de volle breedte van het paneel, ook weer geheel transparant. Elders zijn het vertikale stroken aan de rand van het schilderij die als een toneelgordijn de grens van die andere wereld aangeven. In “Koperen Kootje” zien we een speelman die op nog een andere manier opgesloten is in zijn eigen wereld. Hij wordt gescheiden van achtergrond en toeschouwer door een onwerkelijk cirkelvormig stenen terras afgezet met jonge boompjes. Zo leven al die mensen in een heel eigen wereld, op gespannen voet met onze begrippen van tijd en ruimte.
Opmerkelijk is dat ondanks die sterke ruimtelijke organisatie de werken ook heel knap zijn gecomponeerd in het vlak. Er is eenheid, harmonie en spanning. De vlakverdeling wordt in eerste instantie bepaald door de verhouding der kleurvlakken: hun grootte, de toon en intensiteit van de kleur bepalen het evenwicht. Als tweede intrige is er het spel van lijnen, veelal horizontale en verticale. De horizontale worden gevormd door de balustrades, wanden, muren, en door de horizon zelf; de verticale worden gemaakt door de coulissen, de afscheidingen van planten en bomen, een zuil, de decoratieve motieven in de balustrades en de slanke staande figuren zelf. Vaak zijn er schuine lijnen, die soms zelfs de compositie domineren (zie “Andermans veren 2”). Hoe belangrijk de kunstenares die vlakverdeling vindt blijkt ook uit het feit dat zij hier en daar brutaalweg lijnen aanbrengt, die louter als functie hebben de vlakverdeling te vervolmaken (zoals bij het
hier niet opgenomen “Zelfspiegeling”). Zo ontstaan werken waar abstracte schoonheid en figuratieve bekoring samengaan.
Gerry Dobbelaer is niet iemand die een schilderij in één beweging op het doek zet. Het ontstaan van een schilderij is een proces. Uitgangspunt vormen vaak de eigen belevenissen en observaties. Zo komen veel composities in haar op als zij rijdt over de heuvels van het Rijk van Nijmegen of door het heggenlandschap van de Maasstreek waar zij haar jeugd heeft doorgebracht. Thuis zet zij zich dan voor de schildersezel en werkt die ideeën direct met olieverf uit op het paneel. Ze maakt nauwelijks voorstudies. Eerst de Kleurvlakken in grote lijnen uitzetten en heel fijntjes, met bijna onzichtbare penseelstreken, de voorstelling uitwerken. De kunstenares heeft een zichtbaar plezier in het ontwerpen van de lange, geplooide japonnen en de decoratieve motieven op draperieën en wanden, in het schilderen van de rijke haardossen, in het laten harmoniëren van de warme rode en groene tinten. Vervolgens worden met transparante glacerende lagen de gezichten en andere delen uitgewerkt. Dat gaat wat langzamer, want voor iedere nieuwe laag moet de ondergrond eerst droog zijn. Als uiteindelijk de lichtere delen geschilderd zijn is de compositie voltooid.
Gerry Dobbelaer schildert al meer dan 20 jaar in de stijl zoals we die nu kennen. Al die tijd zien we dezelfde wereld, dezelfde personages en attributen. Toch zit er ook een duidelijke ontwikkeling in haar werk. De laatste tien jaar is zij trefzekerder geworden.
De techniek is geraffineerder, de vlakverdeling en de integratie van de delen is sterker geworden. Ook is het formaat nu meestal ruimer dan vroeger. Het is rijp, bijna klassiek werk geworden.
Onwillekeurig vraagt men zich af wat de bronnen van inspiratie zijn van Gerry Dobbelaer. We weten dat zij een grote bewondering heeft voor de Vlaamse primitieven, voor hun kleurgebruik en 'het strakke in hun werk', zoals ze zegt. Een kunsthistoricus zal ook aan de vroege Italianen denken, en aan hen die zich door hen lieten beïnvloeden zoals de Engelse prerafaëlieten. Voorts komen er flarden herinnering boven aan het magisch realisme, dat ook een gevoel van vervreemding oproept. Maar op het moment dat men een vergelijking met die stromingen wil uitdiepen, lijdt zij schipbreuk. Want de sfeer die Dobbelaer oproept is in wezen geheel eigen.
Soms heeft haar werk raakpunten met de literatuur. Zo verwijst het stuk “Dante en Beatrice” naar de Divina Commedia van de Italiaanse dichter Dante (1255-1321). We zien een man en een vrouw die kijken naar een vogeltje dat op zijn gestrekte arm is neergestreken. Het is een spel van kijken en verwonderen. Dat juist het werk van Dante haar een titel gaf voor een schilderij is niet zo vreemd want Dante’s gang door het Paradiso, zijn allegorische zoektocht door het leven, is verwant aan de thematiek die overal in haar eigen werk aanwezig is.
Opmerkelijk ook is de rol van de zintuiglijke waarnemingen in het werk. Het horen komt terug in de zang en de instrumentale muziek, de smaak in de grote appel, die enkele malen voorkomt, de tastzin speelt een hoofdrol in “The touch and the balance”, het zien is overal vrij pregnant aanwezig (zie ook het hier niet opgenomen “Geïnspireerd tot kijken”), de geur tenslotte wordt gesuggereerd in de rozen en bloemen die her en der te zien zijn Misschien is die zintuiglijke waarneming wel een typisch vrouwelijk element.
Men heeft het werk van Dobbelaer wel eens 'Poëtisch realisme' genoemd. Echt gelukkig vind ik die term niet. Het werk van Dobbelaer is figuratief, maar niet realistisch. Bovendien is de term 'peintres de la réalité poétique' al gebruikt voor een groep Franse kunstenaars (o.a. Brianchon, Oudot en Legueult) uit het midden van deze eeuw. En die werkten veel losser en picturaler. Nu is het ook niet makkelijk om het werk van Dobbelaer van een etiket te voorzien. Maar waarom zouden we dat doen? Dobbelaer is een authentiek oeuvre aan het creëren. Het is een spel op het raakvlak van 2e en 3e dimensie, van sprookje, allegorie en werkelijkheid, van bewust en onbewust. Het weerspiegelt bijzondere gevoelens. Misschien wel de geheime wens om terug te gaan tot de mooiste ogenblikken van onze jeugd en daar de tijd even stil te zetten. Een etiket heb ik er niet voor.
De geschiedenis van West-Europa geeft een gestage ontwikkeling te zien van onderworpenheid aan staat, kerk en conventies naar individuele vrijheid en mondigheid. Kunstenaars hebben een belangrijke rol gespeeld in dit proces. Vooral in de 19e eeuw braken zij met de wetten en tradities van de academies, met de dienstbaarheid van de kunst aan de maatschappij. In de 20e eeuw braken zij met de traditionele opvattingen over de herkenbaarheid van de voorstelling, met de burgerlijke moraal en zo'n beetje met alle waarden waar de maatschappij op gebaseerd was. Kunst was radicale vernieuwing, alles ter discussie stellen. Stromingen en stijlen volgden elkaar in een steeds sneller ritme op. Maar als we nu, aan de vooravond van de 21e eeuw, de balans opmaken, dan zien we dat naast de grote stromingen van de lyrische en geometrische abstractie, het figuratieve zich heeft gehandhaafd. En liep in de eerste decennia na de oorlog menig kunstenaar ‘gecomplexeerd’ rond, gevangen in een dwangmatige vernieuwingsdrang, en bestond zijn publiek nog slechts uit snobs, tegenwoordig groeit het besef dat iedere kunstenaar in vrijheid uiting moet kunnen geven aan wat hem bezielt. Er ontstaat een geaccepteerde diversiteit van abstract en figuratief, naïef en realistisch. Menig verzamelaar bewondert weer het ambachtelijk kunnen en sympatiseert met wat herkenbaar is met fantasie waarin hij mee kan gaan en gevoelens die hij kan delen. De 21e eeuw zal er een zijn waarin alles kan en niets moet. Alleen zich zelf zijn. Het werk van Dobbelaer zal dan ook nog lang meegaan, want zij schreef een scenario van een tijdloze charme.
Dr. L.J.I.EWALS, kunsthistoricus
1996
We hebben je toestemming nodig om de vertalingen te laden
Om de inhoud van de website te vertalen gebruiken we een externe dienstverlener, die mogelijk gegevens over je activiteiten verzamelt. Lees het privacybeleid van de dienst en accepteer dit, om de vertalingen te bekijken.